Gepubliceerd op www.athenaeum.nl, september 2016
De auteur Teju Cole heeft weleens gezegd dat hij niet zoveel geeft om romans met een nadrukkelijk afgerond plot, want zoiets maakt vaak een nogal onwaarachtige, geforceerde indruk. Zijn eigen boeken lijken uit het leven gegrepen en wemelen van de toevallige ontmoetingen. Open Stad (2011) leest als het relaas van een Nigeriaanse Amerikaan die rondzwerft door New York City en Brussel, zijn observaties doorgeeft en naar aanleiding daarvan persoonlijke herinneringen ophaalt. Elke dag is voor de dief (2014) gaat over een vergelijkbare zwerftocht door Lagos, met een ik-persoon die na een jarenlange afwezigheid vervreemd is geraakt van het land waar hij is opgegroeid.
Een plek waar waarheid wordt gecreëerd
Beide boeken lijken autobiografisch, maar toch worden ze gepresenteerd als romans. In zijn nieuwe essaybundel, Vertrouwde en vreemde dingen, geeft Cole dan ook te kennen dat lang niet alles in die boeken waargebeurd is. En als hij zelf andermans werk leest, kan het onderscheid tussen fictie en non-fictie hem vaak nauwelijks boeien. 'Wat maakt het uit? Het enige wat ik wil, is dat ik een narratieve wereld wordt ingetrokken die ik nog niet eerder heb betreden, een plek waar waarheid wordt gecreëerd.'
Cole is een zinnenbouwer die door middel van de taal op zoek is naar zijn eigen, veranderlijke waarheid. Zijn teksten zijn uitermate zorgvuldig gecomponeerd. Voor een vertaler is het een groot geluk je daarin maandenlang te kunnen verdiepen. Open stad lijkt een nonchalant zwerversboek met meanderende zinnen en spontane dialogen die aan elk keurslijf ontsnappen, maar na maanden aan mijn vertaling te hebben gewerkt, kwam ik voor mezelf tot de conclusie dat die voorgewende nonchalance puur een kwestie van stijl is.
De nieuwe essaybundel van Cole, Vertrouwde en vreemde dingen, die ik samen met een paar collega's heb vertaald, wordt gepresenteerd als non-fictie. Het is een verzameling persoonlijke beschouwingen en journalistieke artikelen. Maar ook hier creëert de auteur zijn eigen waarheid.
Zo is er een stuk getiteld 'Eeuwige terugkeer', waarin Cole beschrijft hoe hij tijdens een verblijf in Norfolk op zoek gaat naar het graf van een schrijver die hij als een zielsverwant beschouwt, 'de vriend met wie ik pas na zijn dood heb kennisgemaakt', W.G. Sebald. Een Duitse auteur bij wie fictie en non-fictie ook al naadloos in elkaar overliepen.
Een spreektalig tintje
De beschrijving van Norfolk maakt een uiterst realistische indruk. Als lezer twijfel je er geen moment aan dat Cole daar daadwerkelijk is geweest. Hij is niet alleen, maar wordt begeleid door een babbelzieke taxichauffeur. Die laatste steekt ongevraagd een hele monoloog af over Amerikaanse bommenwerpers die daar in de Tweede Wereldoorlog waren gestationeerd om Duitse steden te bombarderen. In de spraakwaterval van die chauffeur herkende ik de nonchalance die ik ook had aangetroffen in de dialogen uit Open Stad en Elke dag is voor de dief. De chauffeur praat alsof de woorden hem ter plekke invallen. Zo zegt hij over een vroegere vliegbasis van de Amerikanen:
Tell you what, I think the place belongs to a family now, they bought the airfield, if I've got that right. The Kemble family, it's theirs now.
In bovenstaande twee zinnetjes staan maar liefst drie zinsdelen die alleen maar ten doel hebben om zijn woorden een spontaan, spreektalig tintje te geven: 'Tell you what', 'if I've got that right' en 'it's theirs now.' In mijn vertaling werd dat:
Ik geloof zelfs dat een van die families het vliegveld tegenwoordig in eigendom heeft, dat hebben ze gekocht, als ik het wel heb. De Kembles, zo heten ze.
Een letterlijke vertaling van 'tell you what' en 'it's theirs now' zou niet hebben beantwoord aan het doel van de auteur. Ik heb dan ook gekozen voor een typisch Nederlandse spreektaal. Ook heb ik de vrijheid genomen om 'a family' te vertalen als 'een van die families', wat aansluit op de vorige regels en bijdraagt aan het associatieve karakter van zijn verhaal.
W.G. Sebald
Maar met al zijn spontaniteit is die taxichauffeur een markant, romanachtig personage. Hij stelt zich voor met alleen zijn voornaam, Jason, die voor mij een mythologische bijklank heeft. Bovendien spreekt hij over een onderwerp dat 'toevallig' ook Sebald in hoge mate heeft beziggehouden. 'Ik ken iemand die daar graag met jou over zou hebben gesproken,' zegt de auteur tegen Jason.
Er zijn andere elementen in het verhaal die een fictief, onwezenlijk tintje hebben. Zo ziet Cole een ekster die hem eerst hardnekkig als een schim achtervolgt, om vervolgens voor hem uit te gaan wippen. Het droge commentaar van de schrijver: 'Ik ben niet bijgelovig en kende er verder geen betekenis aan toe.'
Als Cole de grafsteen van Sebald heeft gevonden, ziet hij dat de jaartallen niet goed leesbaar zijn. 'Het effect was vreemd genoeg dat hij buiten de tijd leek te staan.' En verderop volgt een citaat van Sebald zelf: 'Welke tijdspannen kunnen geestverwantschappen en analogieën overbruggen? Hoe komt het dat je in een ander mens jezelf ziet en zo niet jezelf, dan toch je voorganger?'
W.G. Sebald is dood, maar zijn geest waart rond over Norfolk. Dat was tenminste de ervaring van Cole, vermoed ik, die iets van die geest met zich meedraagt. En dat is waar hij over schrijft, ook in vertaling.