Gepubliceerd op www.athenaeum.nl, maart 2018
‘History has failed us, but no matter.’ Met dat eenvoudige, korte zinnetje begint een familieroman die vier generaties, meer dan 500 bladzijden en een belangrijk deel van de twintigste eeuw omspant. Min Jin Lee’s Pachinko is het verhaal van een Koreaanse familie die moet zien te overleven en te gedijen in een vijandig gezind Japan, te midden van armoede, racisme, oorlog en criminaliteit.
In de vertaling van Ineke Lenting en mij: ‘De geschiedenis heeft ons tekortgedaan, maar vooruit.’ Er spreekt gelatenheid uit. Dit bitterzoete verhaal ontpopt zich nergens tot een klaagzang of een aanklacht, maar er staat wel ‘ons’, als om te benadrukken dat de auteur zich volledig met haar Koreaanse personages identificeert. In de rest van dit boek zal ze geen moment meer namens zichzelf spreken, maar we weten vanaf de eerste regel bij wie haar sympathie ligt.
De eigenlijke geschiedenis begint in 1932 en loopt door tot 1989. In de eerste helft van het boek maken we kennis met een cultuur en een manier van leven en denken die ver van ons, moderne westerlingen, afstaan. In het tweede, naoorlogse deel zijn de personages veel herkenbaarder, ook omdat de invloed van het Westen en de westerse manier van denken steeds groter wordt.
Stijf en tenenkrommend
Die veranderingen gaan langzaam en komen ook op onnadrukkelijke wijze tot uiting in het taalgebruik. In het eerste deel van het boek beperkt de westerse invloed zich nog tot de opmars van het christendom. We ontmoeten een jonge Koreaanse dominee die in een eenvoudige dorpsgemeenschap terechtkomt en als daad van ‘naastenliefde’ een ongewenst zwanger meisje ten huwelijk vraagt. Om te voorkomen dat ze wordt uitgestoten is hij bereid de vaderrol op zich te nemen. Maar daarvoor moet ze zich wel tot het ware geloof bekeren en vergiffenis vragen aan God. ‘Toon berouw, mijn kind, en zondig niet meer. Wees onberispelijk,’ wordt haar voorgehouden.
Vanuit modern perspectief klinkt dat stijf en tenenkrommend, maar omdat de auteur gedurende het hele boek in de huid kruipt van haar personages, neemt ze daar geen afstand van en dat moet je dus ook als vertaler niet willen. Het huwelijk lijkt een recept voor ellende, maar achter al die vrome omhaal van woorden gaat van beide kanten vooral verlegenheid en naïviteit schuil. De auteur weet in enkele tientallen pagina’s aannemelijk te maken dat het tweetal langzaam naar elkaar toe groeit. En die ene zonde? Ach, die was bij voorbaat al vergeven.
Gladjakker
Aan het einde van het boek, als we in de jaren tachtig zijn aanbeland, hebben we heel wat ergere zonden te verstouwen gekregen: criminaliteit, gokspelen, drankmisbruik, prostitutie, geweld, afpersing. Tegen die tijd kunnen we ook als vertalers een veel moderner idioom hanteren, net als de auteur. Solomon vertegenwoordigt de vierde generatie van de familie, hij heeft in de Verenigde Staten gestudeerd, is redelijk verwesterst, en heeft na zijn studie zijn Amerikaans-Koreaanse vriendin, Phoebe, mee terug naar Japan genomen.
Het fragment in de brontaal luidt: ‘I never liked him,’ Phoebe said. ‘Too smooth.’ In de Nederlandse vertaling wordt dit: ‘Ik heb hem nooit gemogen,’ zei Phoebe. ‘Wat een gladjakker.’ Een lekker woord, dat gladjakker, leuk om te gebruiken en het past ook goed bij de tijdgeest. (Het staat pas sinds de jaren tachtig in de Van Dale).
Een duovertaling is een spannende, leerzame onderneming. Ineke en ik hebben elkaars werk scherp geredigeerd om tot een zo harmonieus mogelijke vertaling te komen. Ons doel bij dat alles was een stijlbreuk te voorkomen en die geleidelijke stilistische veranderingen uit het origineel ook in het Nederlands te laten doorklinken.